maandag 18 mei 2009

Wetenschappelijke reflecties (4) - Maanblaffer-wetenschap

In 1967 verscheen het verhaal "De Maanblaffers" van Marten Toonder. Daarin wordt verteld hoe de leden van de S.O.P. (Sociale Ontwaak Partij) de gemeente Rommeldam waarschuwen tegen ongewenste vreemdelingen, zogenaamde 'Maanblaffers' die in de gemeenschap zijn geïnfiltreerd. Het gemeentebestuur geeft onmiddellijk de opdracht deze Maanblaffers op te sporen en op te sluiten, maar dat is niet zo eenvoudig. De Maanblaffers vermommen zich goed... dus hoe herken je ze?

De gemeentelijke psycholoog, doctorandus Zielknijper, krijgt de taak de Maanblaffers op te sporen. Hij heeft geen idee wat Maanblaffers zijn, maar hoort wel van SOP-leden dat men ze soms kan herkennen aan hun rode haren, hun grote voeten, of hun afwijkende driftgraad. Al snel zit de halve bevolking van Rommeldam achter de tralies omdat ze afwijkende driftgraden hebben, al worden hun functies in het sociale leven gelukkig al snel overgenomen door de ijverige leden van de Sociale Ontwaak Partij. Tòt heer Bommel en Tom Poes erachter komen dat de SOP-ers robots zijn, die net als het Maanblaffer-idee door de kwaadaardige geleerde Joachim Sickbock zijn bedacht om de macht in de stad over te nemen en de burgemeester en anderen onder de duim te houden door te dreigen hun driftgraden te meten. Als Zielknijper geconfronteerd wordt met de robots en het verzonnen verhaal, is hij geschokt, en roept uit: "Er moet een vreselijke, wetenschappelijke vergissing begaan zijn." Maar dat is zijn laatste fout voor hij ontslagen wordt uit de gemeentelijke gezondheidszorg: zijn vergissing was allesbehalve wetenschappelijk.

Als je een wetenschappelijke meting of diagnose wilt uitvoeren, moet die meting aan verschillende voorwaarden voldoen, zoals uit het verhaal van de Maanblaffers blijkt (waar die regels met voeten getreden worden). Allereerst moet je precies weten wat je meet, je moet je metingen kunnen controleren. Doctorandus Zielknijper wist helemaal niet wat Maanblaffers waren: buitenaardse wezens? Buitenlanders? Leden van een sekte? Idealiter heb je als wetenschapper een objectieve (hoewel misschien dure) test die kan achterhalen of iemand een Maanblaffer is. Bijvoorbeeld, als Maanblaffers buitenaardse wezens zijn, zou je dat moeten kunnen zien aan hun DNA. Als ze buitenlanders zijn, misschien ook, of doordat ze een andere taal verstaan (hersenactiviteitsmetingen). Als ze een gewone sekte of terroristische groep zijn, helpt fysiologisch of psychologisch onderzoek je geen zier (terroristen en andere misdadigers zijn meestal geestelijk volkomen normaal). Voor terroristen en dergelijke moet je dus gewoon politieonderzoek doen, psychologisch onderzoek helpt daarbij niet. De eerste fout die Zielknijper had gemaakt was dus dat hij geen objectief meetbaar, duidelijk gedefinieerd doel had.

De tweede fout die Zielknijper maakte vloeide daaruit voort. Hoewel je rode haren misschien wel objectief kunt vaststellen, heb je voor 'grote voeten' een wat objectiveerbaardere maat nodig (wat is een normale of overmatige voetgrootte voor een man, vrouw of kind?) Zijn mannen met schoenmaat 44+ sowieso verdacht? Of ligt de grens bij maat 47? Het grootste probleem lag echter bij het meten van de zogenaamde 'driftgraden'. Daarbij goot de onderzoeker eerst een flesje met drab over het hoofd van de verdachte persoon, vervolgens gooide hij er een rookbom naar. Tenslotte schold hij de verdachte uit voor slijmjurk en moordenaar.

Het probleem hierbij was natuurlijk dat de driftgraad noch gekwantificeerd werd (als iemand rood aanloopt, ben je dan 1, 2 of 3 punten driftig?) en ook niet in categoriën onderverdeeld (categorie 1: schenkt geen aandacht aan onderzoeker. Categorie 2: schenkt aandacht aan onderzoeker, maar onderneemt geen actie. Categorie 3: verbaal uitschelden. Categorie 4: lichamelijk aanvallen). Zonder een dergelijke kwantificatie en categorisatie (èn onderzoek zodat je weet wat de gemiddelde driftgraad is van de bevolking) is een driftgraadmeting waardeloos en nutteloos.

Nu is het goed mogelijk dat je dit een leuke verklaring vindt voor waarom bepaalde experimenten niet werken, maar vraag je je misschien af wat een stripverhaal als dit met de werkelijkheid te maken heeft. Echte wetenschappers zijn toch niet zo dom?

Het antwoord is: soms wel, en vooral als het psychologen en psychiaters zijn.

Neem bijvoorbeeld de procedures voor het herkennen van ADHDers (waarvan er veel meer lijken te zijn dan we vroeger dachten). Wanneer is iemand ADHDer? Er is wel een definitie (kind let slecht op in de klas), en daar vallen in Nederland ongeveer 3% van de kinderen onder. Maar toen ADHD-onderzoekers naar China gingen en praatten met Chinese leerkrachten, zeiden de Chinese docenten dat zij zo'n 30% ADHDers hadden. Geschokt en verbaasd bezochten de ADHD-experts de Chinese klas, maar konden tot hun verbazing geen ADHDers zien. In tegendeel: de kinderen letten voorbeeldig op. Toen ze de Chinese docenten na afloop confronteerden waren DIE verbaasd "Zagen jullie dan niet dat bijvoorbeeld Jiangfeng wel twee keer uit het raam heeft gekeken? Als dat geen kind met een aandachtsstoornis is..."

Zoals je ziet, krijg je al snel over- of onderdiagnoses als je "aandachtigheid" niet kwantificeert, geen objectief te meten cijfer geeft. Bovendien moet je zeker bij mensen hun gedrag verschillende keren meten: als Jan-Peter vrijdagmiddag het achtste uur moet luisteren naar een lezing over middeleeuwse literatuur, of als Marietje verliefd is, of als Bas zich wat ziek begint te voelen omdat hij een griep heeft opgelopen, kunnen die kinderen tijdelijk "aandachtsgestoord" lijken, je hebt dus altijd meerdere observaties nodig.

ADHD is helaas niet de enige 'slecht wetenschappelijk gedefinieerde' categorie. De situatie bij autisme is zo mogelijk nog erger. Een standaardboek beweert bijvoorbeeld dat je een autistisch kind vaak kunt herkennen omdat het een bijzonder slordige la heeft, of juist een bijzonder nette la. Wat later wordt opgemerkt dat als het normaal gedrag vertoont ("lijkt te vertonen") door bijvoorbeeld een normaal uitziende la te hebben, dat het dan zijn of haar in werkelijkheid afwijkende aard aan het "maskeren" is door zich 'normaal' te gedragen. Het moge duidelijk zijn dat bijvoorbeeld zo'n la-criterium allereerst niet gekwantificeerd (en moeilijk objectiveerbaar) is (wat is de kwantificeerbare opruimingsgraad van een la? 1%, 50%, 90%?), ten tweede kan ELKE toestand van een la een argument zijn voor autisme of die diagnose op zijn minst niet tegenspreken - een 'la-observatie' in deze vorm is wetenschappelijk gezien dus volkomen nutteloos en ook letterlijk 'onwetenschappelijk'.

Deze onwetenschappelijkheid van bepaalde takken van de psychiatrie is niet alleen een theoretisch probleem: het leidt ook tot problemen in de praktijk, die soms zelfs absurd zijn. Zo was er eens een groep psychologen die onderzoek wilde doen naar de interactie tussen staf en patiënten in een psychiatrisch ziekenhuis, en om dat zo onopvallend mogelijk te doen lieten ze zichzelf daarom 'opnemen' als patiënten. De psychiaters die daar werkten vonden het eerst wel raar dat de nieuwe patiënten continu aantekeningen aan het maken waren, maar waren daar al snel aan gewend. Het zou wel bij hun syndroom horen. Het probleem kwam echter toen de psychologen weer naar huis wilden. Wàt ze ook zeiden, de psychiaters waren er heilig van overtuigd dat het geen echte psychologen waren, maar gewoonweg geestelijk gestoorden met 'psychologenwaan', die 'obsessief schrijfsyndroom' vertoonden. Uiteindelijk werden de psychologen pas bevrijd toen hun familie en collega's in actie kwamen.

Het moge uit de bovenstaande verhalen duidelijk zijn dat 'gekte' of afwijkingen nog niet altijd wetenschappelijk degelijk en duidelijk zijn gedefinieerd. Maar het is misschien ook oneerlijk dat van de psychiatrie te eisen. In de zestiende eeuw kon een vooraanstaande chemicus nog met droge ogen beweren dat de 'vuurstof' (flogiston) echt bestond, en dat die, afhankelijk van het oorspronkelijke brandbare materiaal, ìets woog, niets woog, of minder dan niets woog. Naarmate er meer kennis kwam en scheikundigen meer en beter onderzoek deden, werden zulke sprookjes langzamerhand weggeveegd. Geneeskunde, dat complexer is, werd pas later verwetenschappelijkt, rond het einde van de 19e eeuw toen Pasteur de rol van microben in ziektes begon te ontdekken. Psychiatrie heeft het nog moeilijker dan gewone geneeskunde (je kunt de hersenen van een mens immers niet direct waarnemen), maar ik verwacht dat met hersenscans en genetische tests de huidige criteria voor afwijkingen als ADHD en autisme binnen 20-30 jaar in routine objectiveerbaar en kwantificeerbaar zullen worden. De psychiaters doen zeker hun best, maar voorlopig moeten ze nog blijven werken aan verbetering en verwetenschappelijking van hun gebied. Want voorlopig lopen er nog steeds teveel goedbedoelende zielknijpers rond die door hun schijnwetenschappelijke aanpak meer problemen veroorzaken dan ze oplossen. Het zal waarschijnlijk nog jaren duren voordat de psychiatrie net zo degelijk wetenschappelijk onderbouwd is als de scheikunde of biologie. Maar in de tussentijd zou een groter bewustzijn bij psychiaters en behandelaars van wat wetenschappelijk denken nou eigenlijk is, en wat je wel en niet kan weten, alvast heel veel helpen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten