dinsdag 21 juli 2009

Jokkers, leugenaars en wetenschappers


Kan liegen ooit voor een goed doel zijn? Soms wel, denk ik. Het meisje dat “ik heb al een vriend” zegt, in plaats van dat ze verklaart dat ze nooit uit zou gaan met zo'n dikzak/nerd/lelijkerd. De echtgenoot die zegt “Ik vind je nog even slank als vroeger” terwijl hij ziet dat de eens zo goed zittende kleren tot op barstens toe gespannen zijn. Leugens kunnen ons helpen onszelf blijer te maken, en anderen gelukkiger te maken. En dat is een mooie toepassing.

Maar soms is de grens tussen wat is toegestaan en wat niet is toegestaan onduidelijker, bijvoorbeeld in de wetenschap. Dat betekent niet dat je als wetenschapper data mag verzinnen en die in je artikel zetten. Het gebeurt soms, maar als mensen erachter komen is dat het einde van je carrière. En terecht: de wetenschap drijft op ware kennis, en hij kan niet goed werken als iedereen verzonnen onderzoeken zou opschrijven omdat dat sneller gaat dan een experiment doen.

Maar dat wil niet zeggen dat er geen grenzen zijn aan de eerlijkheid van wetenschappers. En het meest prominente schemergebied is de opfraaiing van de waarheid bij het aanvragen van onderzoeksgeld.

Er zijn veel wetenschappers, en ze hebben allemaal onderzoeksgeld nodig om hun eigen salaris van te betalen, promovendi mee aan te nemen, apparatuur en chemicaliën van te kopen, en congresbezoek te financieren. Dat is begrijpelijk. Er is alleen niet genoeg onderzoeksgeld voor al die wetenschappers. Dat is niet persé een natuurwet, het heeft ermee te maken dat de Nederlandse regering (net als alle regeringen ter wereld) maar een bepaald bedrag voor onderzoek uittrekt. Als dat bijvoorbeeld vijf keer zoveel zou worden, zouden alle wetenschappers in Nederland ineens een baan hebben met voldoende geld; maar de Nederlandse regering doet dat niet, allereerst omdat er ook nog andere dingen betaald moeten worden (wegen, scholen, ziekenhuizen), en ten tweede omdat als ze meer geld geven de Nederlandse professoren gewoon meer mensen zouden aannemen, ook uit het buitenland (India, China, etc.) en het geld nog steeds op zou komen en de nu veel grotere hoeveelheid wetenschappers nog steeds zou klagen over geldgebrek.

Er zijn dus veel wetenschappers, en er is weinig geld. Hoe beslis je dan als regering wie geld krijgt?
In principe zijn er twee mogelijkheden.
Òf je geeft geld aan de beste onderzoekers, de onderzoekers die fantastische onderzoeksideeën hebben, prachtig onderzoek doen en allemaal prijzen (zullen) winnen.
Òf je geeft geld aan die wetenschappers die iets nuttigs onderzoeken. Dat heeft het voordeel dat je misschien het geld terugverdient met kostenbesparende uitvindingen of betere medicijnen enzo.

Voor beide methoden valt het een en ander te zeggen. Het fundamentele onderzoek, zelfs als het niets nuttigs oplevert, is gewoon 'cool'. Zolang de regering geld geeft aan kunstenaars en sporters zou je zeker geld moeten geven aan een aantal wetenschappers, als een soort culturele bijdrage. Nuttige onderzoeken klinken ook goed: onderzoek waarvoor je (indirect) geld terugkrijgt. Dat klink economisch erg verstandig. De Nederlandse regering kiest dan ook voor allebei.

Nu heb ik geen bezwaar tegen het sponsoren van uitstekende wetenschappers. Als een beperkt aantal sporters en kunstenaars wordt betaald, zou het onrechtvaardig zijn als dat voor wetenschappers niet zou gelden. Ten tweede doen alle landen het (op misschien een paar na, maar elk westers land dat ik ken financiert wetenschappers). Ten derde zou het gevolg zijn als je het niet deed dat de beste wetenschappers naar het buitenland zouden gaan (althans meer dan nu het geval is), dat de slimste studenten die wetenschappers zouden volgen en in het buitenland carrière zouden maken. En als de meeste slimme mensen het land verlaten, is dat waarschijnlijk niet goed voor onze economie die slimme mensen nodig heeft voor nieuwe uitvindingen en het kunnen toepassen van nieuwe technologie.

Het probleem is echter bij B). Er is veel geld beschikbaar voor wetenschappelijk onderzoek naar bepaalde nuttige dingen. Er zijn veel wetenschappers beschikbaar als er maar geld is. Dat klinkt als een deal die voor beide partijen gunstig is. Maar dat is het niet. Het is een deal die voor tenminste één van de partijen (als niet voor beide partijen) ongunstig is. En dat is om het volgende.

Een wetenschapper wordt wetenschapper omdat hij of zij wil onderzoeken wat h/zij leuk vindt. Een wetenschapper kan wetenschapper blijven (=vaste baan aan universiteit krijgen) omdat hij of zij voldoende publicaties schrijft om beroemd te worden in zijn of haar vakgebied. Stel nou een willekeurige wetenschapper voor die is afgewezen voor de 'fantastisch onderzoek'-pot, maar die wel geld zou kunnen krijgen voor bepaald maatschappelijk relevant onderzoek. Voor die wetenschapper zijn er dan twee problemen:
a) hij vindt dat onderzoek helemaal niet leuk om te doen, en hij is geen wetenschapper geworden om saaie dingen te doen die een ander voor hem heeft uitgezocht. Dan kon hij net zo goed in het bedrijfsleven gaan werken (en een nog veel hoger salaris krijgen ook!)
b) echte maatschappelijke problemen zijn complex. Je moet met veel mensen samenwerken, veel overleggen, en je hebt vaak maar heel weinig wetenschap nodig. Omdat er weinig wetenschap in zit, kun je er nauwelijks over publiceren, wat wetenschappelijke zelfmoord is.
Natuurlijk is het geen geld kunnen krijgen óók wetenschappelijke zelfmoord. Dat is dus het dilemma van de wetenschapper.

Heel veel wetenschappers (misschien zelfs de meeste) lossen het probleem echter op de volgende manier op.
1) Ze kiezen een willekeurig maatschappelijk probleem dat hopelijk in de verste verte iets met hun onderrzoeksinteresse te maken heeft.
2) Ze schrijven een voorstel waarmee ze beargumenteren dat hun lievelingsmethode een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren aan het oplossen van het maatschappelijke probleem
3) Ze krijgen een zak geld, en ontwikkelen daarmee hun lievelingsmethode verder
4) Ze publiceren een aantal artikelen over de verbeteringen die ze hebben gemaakt in hun lievelingsmethode
5) Ze proberen op een dinsdagnamiddag de methode uit op het maatschappelijk probleem. In verreweg de meeste gevallen helpt de methode geen zier.
6) Ze schrijven de fondsengevers dat ze de methode hebben toegepast, en dat het zeker veelbelovend is, maar dat er nog veel meer geld nodig is om hem voldoende te ontwikkelen om het probleem op te lossen
7) Als ze geld krijgen, gaan ze weer naar stap 3, anders moeten ze terug naar stap 1

Nu zou ik die wetenschappers niet echt voor leugenaars willen uitmaken. Immers, er is altijd een kans (een verschrikkelijk kleine kans, maar toch een kans) dat de methode echt werkt om het probleem op te lossen. En als wetenschapper kun je toch nooit zeker zijn dat een methode werkt, daarom is het ook wetenschap. Maar intussen komt het zeven-stappenplan wel mooi tegemoet aan de noodzaak van zowel geld als publicaties.

Wat minder makkelijk te geloven is, is dat de subsidiegevers keer op keer in dat verhaal lijken te trappen. Iemand die een beetje verstand heeft van wetenschap kan redelijk goed zien wie er jokt met een onmogelijk of onpraktisch onderzoeksvoorstel, en anders zie je wel na de eerste ronde wie gewoon heeft zitten rommelen en ongerelateerde dingen heeft gedaan, en die geef je gewoon geen geld meer. Zijn subsidiegevers ècht zo dom?

Ik denk het niet. Maar we moeten niet vergeten dat de subsidiegevers òf ambtenaren zijn, òf andere wetenschappers. Als het ambtenaren zijn, weten ze dat als ze niet àl hun subsidie uitdelen, dat er volgend jaar minder geld is, en dat ze misschien ontslagen zullen worden (om minder geld uit te delen zijn minder ambtenaren nodig). Als ze wetenschappers zijn, weten ze dat als ze niet alle subsidie uitdelen, er volgend jaar minder geld is, en dat er dan minder wetenschappers kunnen werken. Bovendien kunnen ze het onredelijk vinden dat wetenschap op 'nut' wordt beoordeeld, en saboteren het systeem door een oogje dicht te knijpen als de aanvragende hoogleraar of postdoc een neus krijgt als Pinokkio.

De overheid heeft het dus moeilijk. Ze kunnen de subsidieverstrekkers niet vertrouwen, en de wetenschappers zelf al helemáál niet. Ze geven veel geld uit, maar krijgen daar bitter weinig voor terug, in elk geval veel minder dan als ze zelf wetenschappers en analisten hadden ingehuurd en die onder strenge supervisie wèl aan het probleem hadden laten werken. Maar ook de overheid doet een oogje dicht. Immers: toegeven dat hun plan mislukt staat gelijk aan falen, gezichtsverlies. Bovendien, als ze de wetenschap willen sponsoren, staat het veel beter de uitgaven als 'toegepast onderzoek' te presenteren aan de Tweede Kamer. Bovendien wordt het geld wel gebruikt om jonge wetenschappers op te leiden die later misschien wèl erg goed worden, dus het geld is niet helemaal verspild.

Toch vind ik dit systeem niet ideaal. Intelligente niet-wetenschappers kunnen het idee krijgen dat wetenschappers parasieten zijn, zelfs erger: hypocriete parasieten (wel, parasieten is een beetje waar, maar het valt in het niet bij het parasitisme van bankdirecteuren en aandelenhandelaren). Ten tweede dat wetenschap alleen maar nutteloze ivorentoren-luchtfietserij is (dat is zeker niet waar! Wetenschap kan ontzettend nuttig worden toegepast; de meeste wetenschappers zijn daar gewoon niet in geïnteresseerd, maar de kennis die wetenschappers genereren kan soms heel nuttig zijn, al gebruiken wetenschappers zelf de kennis niet. Maar anderen kunnen dat wel doen). Als wetenschappers maken we ons daar nu misschien niet al te veel zorgen over – immers, we krijgen ons geld- maar toekomstige politici kunnen in tijden van geldgebrek wel die argumenten gebruiken om wetenschappelijke subsidies verder in te krimpen. Ten tweede zullen heel wat eerlijke potentiële jonge wetenschappers door dat gekonkel een minachtig voor de wetenschap krijgen en een andere richting opzoeken. Wetenschappers moeten niet alleen naar hun korte-termijncarrière denken, maar ook aan de reputatie van de wetenschap als geheel.

Maar valt die reputatie ooit nog te repareren? Ik vrees dat dingen voorlopig nog wel zullen blijven gaan zoals ze nu gaan. Maar ik kan dromen. Ik droom van een dag waarbij de topwetenschappers net als de topkunstenaars en topsporters voldoende subsidie krijgen om alleen maar dat onderzoek te doen waar ze van dromen. En dat de rest van de wetenschappers voldoende geld krijgt om van te leven en van te werken, op voorwaarde dat ze 20 uur van de week in dienst zijn van het Rijk, om onderwijs te geven en onder supervisie van een slimme maatschappelijk betrokken directeur hun grote intelligentie en expertise zo goed als ze kunnen ter beschikking te stellen voor een ècht probleem, om een èchte oplossing te produceren. Misschien dat dan wetenschappers weer met opgeheven hoofd over straat kunnen lopen als eerlijke mensen, en dat iedereen die geen wetenschapper is dan weer beseft dat wetenschap ècht nuttig kan zijn.

donderdag 16 juli 2009

Status!

"Dus je overweegt les te gaan geven op een middelbare school?"

De uitdrukking van mijn 'date' verstrakte, en het leek alsof ze zich iets verder terugtrok in haar stoel. Dat ik ook overwoog freelance journalist te worden was nog acceptabel (misschien niet als ze had geweten wat voor inkomen daar in het begin mee verbonden is), en zelfs mijn bekentenis dat ik soms computers programmeerde (zeggen dat je een programmeur bent schijnt de slechtst mogelijke zin te zijn om een meisje mee te versieren) had haar niet al te erg van haar stuk gebracht. Maar docent ... op een school...het was alsof ik de achtig die ze eventueel nog voor mij had in een bodemloze put voelde wegzinken. Relationship material? No way...

Wie wil er nog leraar worden?

Misschien is dat een verkeerde vraag. Het is mogelijk leraar te worden om de verkeerde redenen (bijvoorbeeld omdat je de zekerheid wilt van een onderwijsaanstelling, of omdat je ontslagen bent en een baan moet zoeken en je ooit een onderwijskwalificatie hebt gehaald als 'appeltje voor de dorst'), en er zullen altijd mensen zijn die een passie voor het vak hebben, voor lesgeven en voor kinderen.

Het lijkt alsof in een ideaal systeem alleen mensen uit de tweede categorie leraar zouden worden, maar in de praktijk heb je het probleem dat niet alle mensen die leraar willen worden, ook een goede leraar zouden zijn. Volgens het (zeer leerzame) McKinsey-rapport "How the world's best performing school systems come out on top" is het belangrijkste dat docenten zelf ontzettend goede rekenvaardigheden, taalvaardigheden en sociale vaardigheden hebben (naast die passie voor onderwijs en de motivatie het zo goed mogelijk te doen). En dat is echt geen overbodige luxe: kinderen met goede docenten leren ongeveer drie keer zo snel als kinderen met slechte docenten; na drie jaar school scoren kinderen die topdocenten hebben gehad 53 percentielpunten hoger dan kinderen die beroerde docenten hebben gehad (90 vs 37). Dat is het verschil tussen VWO en VMBO!

Naast het feit dat niet alle mensen die leraar zouden willen worden leraar zouden moeten worden (of tenminste radicaal betere training zouden moeten krijgen dan nu het geval is) is het ook zo dat geen enkele docent claimt het te doen voor het salaris, maar dat er wel veel minder interesse is voor een baan als docent als het startsalaris ver onder het gemiddelde van een pas afgestudeerde in het bedrijfsleven ligt. Passie voor kinderen wordt dus waarschijnlijk wel (onbewust) afgewogen tegen een onaantrekkelijke financiële positie, en landen die startsalarissen voor docenten verhoogden tot rond het gemiddelde voor afgestudeerden krijgen ook veel meer aanmeldingen, terwijl een verdere verhoging (zeg top-start-salarissen) niet veel meer mensen werven - mensen die van lesgeven houden, komen als het salaris concurrerend is met wat ze zouden krijgen als ze iets anders zouden gaan doen. Mensen die niet van lesgeven houden, laten zich zelfs door goudgeld niet verleiden.

De internationale vergelijking door McKinsey is overigens om nog meer redenen interessant: het laat zien dat er landen zijn waar de vraag "Wie wil er leraar worden" met veel meer enthousiasme wordt beantwoord dan hier. In landen als Finland en Singapore zijn er tien tot twintig keer zoveel aanmeldingen voor de lerarenopleiding als er plaatsen zijn, de mensen die leraar worden behoren tot de top 30% of zelfs tot de top 10% van alle afgestudeerden. De slimste jongetjes en meisjes van de klas worden leraar. In Nederland klinkt dat ongelofelijk. Waarom is dat zo? Het antwoord op die vraag is bijzonder interessant.

Mijn grootvader was leraar. En dat was geen schande in het begin van de 20e eeuw: het was zelfs een eer. Om leraar te mogen worden moest mijn grootvader competitief examen doen met honderden andere kandidaten, en kwam als een van de beste (of de beste) van Noord-Nederland uit de bus. Alleen de top van de top mocht leraar worden. Er waren natuurlijk jonge mensen die naar de universiteit gingen, maar dat kon alleen als je ouders rijk waren. De meeste mensen, ook mijn overgrootvader, die politieagent was, waren arm. De enige manier om als arm jongetje hogerop te komen was het leraarschap. Zelfs een Nobelprijswinnaar als Van der Waals startte (omdat zijn ouders arm waren) als leraar, en moest zich langzaam opwerken tot onderzoeker. Onderwijzer worden was geen schande: als je leraar was, betekende dat dat je briljant was, dat alleen maar je ouders te arm waren, anders was je hoogleraar of arts of topadvocaat geworden.

Waarom is dat zo veranderd? Wel, allereerst omdat nu iedereen kan studeren, zelfs al zijn je ouders niet bijzonder rijk. De overheid houdt de collegegelden relatief laag, en verstrekt zelfs leningen met lage rente die je alleen hoeft terug te betalen als je dat kan. Een tweede ontwikkeling was dat de overheid (misschien wegens het groeiende aantal vrouwen dat leraar werd) op een gegeven moment besloot dat leraren toch niet meer de kost hoefden te verdienen - de juffen hadden toch een man (die moest werken), dus konden ze met minder salaris toe dan een normaal persoon (lees: een man), die wel geacht werd het brood op de plank te kunnen betalen voor een gezin. Het is niet verbazingwekkend (zeker gezien het onderzoek van McKinsey) dat door deze salarisverhoging het animo voor het onderwijs (vooral bij mannen) enorm kelderde.

We hadden dus de situatie waar de slimste mensen allereerst meer alternatieven kregen (ze konden studeren) en tegelijkertijd de aantrekkelijkheid van het leraarschap werd ondermijnd door te beknibbelen op salaris. De slimste mensen werden ineens geen leraar meer, leraar werd je alleen als je niets anders meer kon (zoals ik een verbitterde natuurkundedocent, meneer R. had, die niet van lesgeven en al die 'domme kinderen' hield, maar wegens omstandigheden geen baan kon krijgen als echte onderzoeker). Leraren waren losers.

Tot de dag van vandaag is het eigenlijk zo gebleven. Als een beroep eenmaal aan het devalueren is kom je in een zelf-versterkende spiraal: de leraren worden steeds dommer, wat ervoor zorgt dat de status van de leraar afneemt, wat betekent dat minder mensen leraar willen worden ('leraar- daar ben je toch te slim voor?') en vaak alleen de mensen die niet bijzonder slim zijn of geen alternatief hebben leraar worden. Net zoals topuniversiteiten zoals Cambridge en Harvard aantrekkelijk zijn voor slimme mensen omdat ze daar omringd worden door slimme mensen en het een kick geeft ervoor geselecteerd te worden omdat dat betekent dat je heel slim bent, is het onaantrekkelijk omringd te worden met domme mensen en iedereen de indruk te geven dat je nergens anders geschikt voor bent.

En door de afkalvende status komen er steeds meer mensen voor de klas die niet gekwalificeerd zijn (lerarenopleiding niet afgerond, bijvoorbeeld), wat de status van het beroep nog lager maakt, en nog meer mensen afstoot, waardoor scholen minder selectief kunnen zijn en mensen van een nog lager niveau en met nog lagere capaciteiten moeten aannemen. Zo komt het beroep in een zichzelf versterkende spiraal tot het op een soort minimum niveau komt waaronder je niet meer kan zinken.

Het is dus mogelijk om een goed werkend systeem het moeras in te draaien. De vraag nu is: is het mogelijk weer uit het moeras omhoog te komen? Er zijn gewoon dingen die we niet willen terugdraaien (zoals de subsidies voor de universiteiten zodat ook arme jongeren kunnen studeren), dus we kunnen het verleden niet exact reproduceren. Maar wat kunnen we dan wel doen?

McKinsey's rapport geeft een aantal aanbevelingen gebaseerd op hun observaties van wat internationaal werkt. Allereerst bevelen ze aan wat Nederland al een tijd geleden gedaan heeft: de startsalarissen van het onderwijs weer op één lijn brengen met de startsalarissen in andere sectoren, daarmee draaien ze gelukkig het afknijpeffect weer gedeeltelijk terug (voor de nieuwsgierigen onder jullie: over een hele carrière verdienen leraren minder dan andere mensen, omdat ze veel minder salarisverhoging krijgen. Maar als je eenmaal leraar geworden bent en het beroep leuk vindt, zijn salarisverhogingen niet zo belangrijk; beter eerst een redelijk salaris met weinig stijging dan een laag salaris met later veel stijging).

De tweede aanbeveling klinkt op het eerste gezicht onrealistisch: maak het weer moeilijk om leraar te worden. Dat klinkt absurd in een tijd waarin sommige scholen zo wanhopig zijn dat ze in staat zouden zijn elke langslopende volwassene te ontvoeren om les te laten geven. Toch is dit precies wat bijvoorbeeld in Amerika gebeurt, waar ze een programma 'teach for America' hebben. Het nodigt mensen uit voor twee jaar docent te worden in een arme wijk. Dat klinkt onaantrekkelijk. Maar... alleen de beste studenten van topuniversiteiten komen voor het programma in aanmerking. Om in het programma te komen moet je ongelofelijk goed zijn. En ineens is het leraarschap inplaats van een levenslange last een twee-jarige 'stint', die bovendien enorm goed staat op je CV (jij bent toegelaten tot Teach for America? Dat lukt maar 1 op de zoveel kandidaten! Fantastisch!) Het programma is een succes: ondanks hun relatief korte opleiding en het ontbreken van jarenlange onderwijservaring blijken de Teach-for-America-mensen bovengemiddeld goede docenten, waarschijnlijk omdat ze zo slim zijn en zo goed zijn geselecteerd. Het helpt echt als je docent een 'topper' is. En er zullen heus wat slimme jongeren blijven hangen, als ze ontdekken dat onderwijs best leuk kan zijn.

Met het lerarentekort is het voorlopig onrealistisch de algemene eisen die aan docenten worden gesteld op te schroeven. Maar een "top-programma onderwijs" dat alleen de beste afgestudeerden toelaat, zou wel een positieve impuls geven (McKinsey en de nationale denktank merken overigens op dat goede reclamecampagnes deze opvijzeling van het imago kunnen ondersteunen). En misschien, als er wat meer slimme mensen het onderwijs binnendruppelen, desnoods met status als "topleraar" dat het imago van onderwijs weer zo verbetert dat andere slimme mensen ineens minder gene voelen om leraar te worden, en dat het vak zichzelf weer langzaam uit haar moeras kan trekken.

Wie weet... misschien dat over twintig jaar een jonge man op zijn eerste date in een café zit en hij haar vertelt dat hij overweegt leraar te worden. "Zo... leraar worden? Weet je wel zeker dat je dat kan?" zal ze misschien opmerken. Maar in zichzelf zal ze denken "hij is in elk geval wel ambitieus!"

woensdag 15 juli 2009

De leuke school


Vorige week had ik een lunch met een van mijn voormalige studenten; we hadden het over zijn onderzoek, mijn onderzoek, onze levens, het talentonderzoek waar ik mee bezig was, en van alles en nog wat. Vlak voordat we allebei weer aan het werk zouden gaan, vroeg hij me, of ik, gezien mijn talent-onderzoek, dacht dat de "tweede fase" (dat wil zeggen: een school met meer nadruk op het leren opzoeken van feiten dan het leren van feiten zelf) een goed idee was. Ik heb toen geantwoord dat ik over geen enkel genie had gelezen die niet ontzettend veel wist over zijn of haar vakgebied, en dat het voor creativiteit nodig is feiten en ideeën met elkaar te combineren die je al kent, aan feiten die op internet staan maar niet in je hoofd zijn heb je niet bijzonder veel. Toch zou ik op basis van mijn onderzoek niet zeggen dat het hele 'tweede fase'-concept waardeloos is. Maar dat is een politiek gevaarlijke stelling, en ik had geen tijd die uit te leggen in de twee minuten dat we naar onze fietsen liepen. Vandaar dat ik het hier probeer.

Wat is het doel van school? Volgens de Russisch/Amerikaanse psycholoog Boris Sidis, die aan het begin van de 20e eeuw leefde (en overhoop lag met Freud en zijn aanhangers) zou het doel van de school de bevordering van genie moeten zijn: het creeëren van mensen die goed en kwaad, waarheid en leugen van elkaar kunnen onderscheiden. Mensen die kritisch denken en creatief zijn. Hij schreef er zelfs een boekje over, Philistine and Genius. Hij was er, op zijn zachtst gezegd, niet echt van overtuigd dat het toenmalige Amerikaanse schoolsysteem dat nastreefde. De Amerikaanse scholen waren zo gericht op het stampen van feiten, maar vooral op gehoorzaamheid en discipline, dat hij weinig verschil zag tussen de Amerikaanse scholen en de Duitse, die patriottisme erin stampten, afwijkende meningen streng straften, en hun scholieren klaarstoomden om als hersenloze pionnen van de Kaiser en zijn generaals in de loopgraven te moorden en te sterven, en de basis te leggen voor de "bevel is bevel"-cultuur van de oorlogsmisdadigers in de tweede wereldoorlog.

Boris Sidis legde het probleem vooral bij de scholen, en bij de leerkrachten ('de mierzoete, politiek correcte schoolmadam, de mandarijn-schoolmeester, de ongeletterde pedagoog en de pedantische rector met zijn 'neus voor zaken'), maar eerlijk gezegd leidden ook in zijn tijd de scholen slechts op voor een plaats in de maatschappij. Zoals de Amerikaande humorist en cynicus dr. Laurence Peter al opmerkte: een werknemer kan 'extern incompetent' zijn en 'intern incompetent'. 'Extern incompetente' mensen zijn leraren die geen les kunnen geven, loodgieters die geen kraan kunnen repareren, dokters die meestal verkeerde diagnoses stellen, etcetera. Interne incompetenten zijn de mensen die de geschreven of ongeschreven regels van een instituut breken; de mensen die weigeren hun superieur te gehoorzamen als hen wordt bevolen illegaal chemisch afval te dumpen omdat dat goedkoper is dan legale verwerking, de mensen die een aanvraag goedkeuren hoewel op pagina 17 van het formulier een kruisje ontbreekt, de mensen die 'geld verspillen' aan onderhoud van iets dat nog niet kapot is, de mensen die op een vergadering een andere mening hebben dan hun baas. Een extreem voorbeeld van interne incompetentie zijn de 'klokkenluiders', zoals de overheidsbioloog die bekend maakte dat de politiek van het ministerie zou leiden tot overbevissing en instorting van de visstand, of de politiemensen die de pers vertelden over de onschuldige mensen die door de politie in de gevangenis waren gestopt omdat de schuldigen van het misdrijf niet gevonden konden worden en de politiehoofden geen incompetente indruk wilde maken.

Een van de basale principes in onze maatschappij is dat extern incompetenten meestal nog worden getolereerd (tot er misschien een reorganisatie komt), maar dat de intern incompetenten zo snel mogelijk ontslagen worden. Het zijn van een kritisch en moreel persoon werd misschien wel op prijs gesteld door Boris Sidis, maar zeker niet door de gemiddelde manager. Dat is misschien jammer voor onze maatschappij, voor de patiënten die sterven omdat een verpleegkundige de foute diagnose van een arts niet durft aan te kaarten, en bijvoorbeeld voor de onschuldigen die in de gevangenis worden gestopt omdat de politiechef als daadkrachtig over wil komen ten opzichte van zijn superieuren, maar het is iets waar we gemeenschappelijk voor kiezen als een acceptabele prijs voor een geolied lopende maatschappij. Dat de Amerikaanse (en Europese) scholen aan het begin van de 20e eeuw de nadruk legden op gehoorzaamheid was waarschijnlijk met de beste bedoelingen om de kinderen later een baan te laten krijgen en succesvol te laten zijn in een bedrijfsleven waar ongehoorzaamheid of eigenwijsheid tot ontslag zou leiden.

Laten we nu een sprong maken naar Nederland, eind 20e eeuw. De overheid is niet tevreden met de scholen. De werkgevers klagen dat hun werknemers slecht opgeleid zijn en niet nadenken, wetenschappers waarschuwen dat met de groeiende concurrentie van goedkope arbeid in Zuidoost-Azië we het niet meer moeten hebben van hersenloos dronenwerk, maar van een 'kenniseconomie', vol hoogwaardige, goed opgeleide professionals die de ene na de andere innovatie moeten uitspuwen. Maar op de scholen lijken de meeste leerlingen te worden getraind in gedemotiveerd voor zich uit te staren, zesjes te halen en zo weinig mogelijk te leren. De ambtenaren van het ministerie van onderwijs (al is het misschien vooral interne competentie om hun daadkracht te laten zien) komen snel met een diagnose en een oplossing: iedereen zou gedemotiveerd worden van het hersenloos bergen feitjes moeten stampen voor een examen, kinderen zouden moeten leren leren, minder feitjes, meer zelfstandigheid.

Op zich was dat idee niet zo idioot: de meeste mensen besteden eerder tijd aan dingen waar ze zelf voor mogen kiezen of zelf een keuze in hebben; als ik je vraag een website te bouwen over jouw lievelingsonderwerp besteed je er waarschijnlijk meer tijd aan dan als ik je vraag een website te bouwen over de geschiedenis van de Transvaalse koekoeksklok. Zou de ideale school dan een school zijn waarin de leerlingen zelf kunnen bepalen wat ze leren, en dus spelenderwijs en gemotiveerd stof tot zich nemen?

Gelukkig hoef ik hier niet over te speculeren, de Iederwijs-scholen hebben dit experiment al gedaan. Zonder in de pijnlijke details te treden: volledige zelfstandigheid van de leerlingen is problematisch in onze huidige maatschappij met onze huidige exameneisen. Waarschijnlijk is het zelfs nooit een helemaal goed idee. School is allereerst waardevol omdat het kinderen blootstelt aan verschillende vakken en onderwerpen; het zou mogelijk zijn dat een 'Iederwijs'-kind nooit leert rekenen omdat hij dat niet tegenkomt, of geen schrijven leert, of scheikunde. Een schoolprogramma zorgt ervoor dat kinderen in elk geval basale vaardigheden krijgen die nuttig zijn in de maatschappij en hun latere leven. Als je dokter wil worden, is het handig als je kan lezen en iets van biologie weet, anders wordt de studie wel erg zwaar.

Ten tweede stijgt van nature ieder persoon naar een niveau dat voor hem of haar acceptabel is; de meeste mensen stoppen met oefenen en leren als ze vinden dat ze snel genoeg kunnen typen, goed genoeg kunnen tennissen, en redelijke presentaties geven. Toch is het in sommige gevallen beter als we niet de mensen zelf de minimumeisen laten stellen, maar de overheid. Zou je nog de weg opdurven als iedereen auto mocht rijden die zichzelf "goed genoeg" vond autorijden? Er is een reden voor die (helaas peperdure) rijlessen en rijexamens! Het is denk ik ook redelijk dat aan kinderen bepaalde minimumeisen in taal- en rekenvaardigheid worden gesteld, en, als je een gespecialiseerde studie als scheikunde gaat doen, een minimumvaardigheid in scheikunde, natuurkunde en wiskunde.

Een school is dus nuttig voor het zorgen dat leerlingen voldoende breed worden opgeleid, en dat ze een voldoende niveau hebben in bepaalde belangrijke vakken. Toch denk ik niet dat dat betekent dat de enige manier om dat te bereiken is met standaardboeken, een urenlang orerende docent, en het leerlingen op de vingers tikken als ze een vraag durven te stellen die niet in de eindexamenstof zit, of afbranden als ze een suggestie geven die op het eindexamen fout gerekend zou worden (bijvoorbeeld, als scheikundige zou ik BF3 een zuur kunnen noemen, maar dat zou op het examen zeker fout worden gerekend omdat dat te geavanceerd is en niet in de eindexamenstof staat).

Ik denk dat het grote probleem ligt in de vage definitie van 'voldoende'. Wat is voldoende breed opgeleid? Wanneer beheers je een schoolvak voldoende? Het gevaar van het huidige onderwijssysteem is dat de overheid optreedt als een "mannetje nooitgenoeg", dat altijd wil dat leerlingen méér en méér weten. Als leerlingen toch op school zitten, kun je er beter zoveel mogelijk instampen, toch? Meer kennis is altijd beter... Maar ik denk dat je met zulke ideeën moet oppassen. Nergens werkten leerlingen zo hard als in middeleeuws China, en in Japan gold in de jaren 80 nog de uitspraak "3 is slagen, 4 is falen", waarbij 3 en 4 stonden voor het aantal uren slaap per nacht dat je als middelbare scholier kon nemen wegens de enorme druk van de familie om hoge cijfers te halen zodat je naar een topuniversiteit kon gaan. Maar in China leerden de leerlingen uitsluitend wijze spreuken en poëzie, en stonden wetenschap, techniek en geneeskunde eeuwenlang stil. En de Japanse stampers konden nog niet eens Engels verstaan, laat staan een praatje geven op een internationaal congres. Je moet dus als overheid er erg bewust van zijn welke kennis je erin wilt stampen. Bovendien heb je, eerlijk gezegd, maar erg weinig algemene kennis nodig om te excelleren in een bepaald vakgebied. Einstein werd eens gevraagd wat de snelheid van het geluid was - hij wist het niet, zei hij, en waarom zou hij ook? Hij kon het gemakkelijk opzoeken. Als scheikundige en programmeur heb ik er weinig aan dat ik jaren heb gezwoegd op Franse woordjes.

Voor succes in je leven en je carriere gaat het er niet om dat je een beetje van alles weet, maar dat je genoeg van de belangrijke dingen weet om voldoende te kunnen functioneren in de maatschappij (en ik denk dat die kennis geen 12 jaar zou kosten om te leren), EN een heleboel van jouw eigen specialisme. Waarschijnlijk zou je met schooldagen van 4 uur per dag makkelijk de basale vaardigheden kunnen leren die nodig zijn èn het huiswerk kunnen doen, de rest van de tijd zou besteed kunnen worden om de langzamere leerlingen bij te spijkeren op de vakken die echt noodzakelijk zijn, en de andere leerlingen te laten werken aan projecten van hun keuze, of het nou het schrijven van een musical is, het zich bekwamen tot toptennisser, het opzetten van een internetbedrijf of alvast het vak quantummechanica op de universiteit te volgen. Vergeet het noodzakelijke curriculum niet, maar geef ook de leerlingen zelf keuzes; ik durf te wedden dat ze dan met meer plezier naar school gaan, meer leren, zelfstandiger worden en zich alvast op een nuttige manier kunnen specialiseren (of erachter komen welke richtingen helemaal niets voor hen zijn, wat weer verkeerde studiekeuzes voorkomt). Misschien dat het er ook voor zou zorgen dat de kinderen die later managers worden toleranter worden voor intelligente, creatieve en (een beetje) eigenwijze mensen! Maar zolang er ouders zijn die zo hoog mogelijke eindexamencijfers willen (in plaats van voldoende goede) en de overheid het schoolcurriculum voller en voller probeert te proppen, zullen we helaas niet weten of zo'n 'Ericwijs'-school echt zou werken*.



*er bestaan overigens tegenwoordig wel technasia, www.technasium.nl, die leerlingen regelmatig laten werken aan echte projecten (opdrachten van het bedrijfsleven) en daar ook een aantal uren per week voor uittrekken. Ik zou zelf nog moeten zien hoe de leerlingen het zelf ervaren, maar ik denk dat het een stap in de goede richting is.